Waarom de trein van kweekvlees niet meer gestopt kan worden
- Jan Deschoolmeester

- 31 okt 2020
- 4 minuten om te lezen

In het Europees parlement ging het er de voorbije week heftig aan toe. De vraag was of benamingen zoals āburgerā, āsteakā of āworstā nog wel gebruikt mochten worden voor plantaardige vleesvervangers. Het Europees parlement besliste om deze benamingen te behouden, maar āamandelmelkā en āsojamelkā mogen nu helemaal niet meer verwijzen naar melk. Ook de laatste aflevering van de Zevende Dag (25/10/2020), waar Kaat Peeters van Ethisch Vegetarisch Alternatief (EVA) en Ivan Claeys van de Landsbond der Beenhouwers met elkaar in debat gingen, deed heel wat stof opwaaien.
Ik ga niet liegen: ik eet ook graag een stukje vlees, net zoals velen onder ons. En toch stel ik mij steeds vaker de vraag of het niet anders kan. Dit jaar ontmoette ik Tobias Leenaert, de oprichter van EVA. Toen ik hem toevertrouwde hoe moeilijk ik het vind om vlees achterwege te laten, hield hij mij een spiegel voor. āVroeger at ik ook zeer graag vleesā, zei hij, āmaar ondertussen mis ik het niet meerā. Het was een confronterend antwoord, niet omdat hij het doet voor dierenwelzijn en het klimaat, maar wel omdat een veganistisch boegbeeld ook ooit graag vlees at. Zou ik die stap dan ook kunnen zetten?
De feiten zijn wat ze zijn. Vleesliefhebbers moeten het beest in de ogen durven kijken: dierenwelzijn en het klimaat zijn goede redenen om minder vlees te eten. Ik kan mij de angst niet voorstellen die een dier op weg naar de slachtbank moet ervaren. Als we een mens hetzelfde zouden aandoen, zou iedereen dit onmenselijk noemen.
Naast dierenleed, is er ook de impact op het klimaat. Volgens Gerard Govers, geograaf aan KUL, is rundvlees de steenkool in ons dieet, omdat koeien het krachtige broeikasgas methaan uitstoten. Veeteelt is niet enkel schadelijk voor het klimaat, maar neemt ook veel grond in beslag. Door minder vlees te eten zouden we ook meer ruimte kunnen creĆ«ren voor natuur. Als vlees en zuivel wereldwijd door diervrije alternatieven vervangen zouden worden, dan zou dat volgens een recente studie 7 miljoen vierkante kilometer landbouwgrond (!) kunnen vrijmaken. Een gebied groter dan het Amazonewoud zou herbebost kunnen worden, wat niet alleen van onschatbare waarde is voor het klimaat, maar ook voor de biodiversiteit. Dat Ivan Claeys stelt dat de link tussen vleesproductie en klimaat slechts āwetenschap uit een bepaalde hoek isā, terwijl een groeiende berg aan wetenschappelijke data dit duidelijk maakt, is hallucinant. Claeysā uitspraak doet denken aan de twijfelzaaierij over wetenschap waaraan klimaatontkenners, anti-ggo-activisten en antivaxxers zich bezondigen.
Hoe zorgen we dan dat de vleesconsumptie vermindert? Iedereen die vlees eet met het vingertje wijzen is alvast een verkeerde strategie. Als de coronacrisis ons één ding heeft geleerd, dan is het dat gedragsverandering forceren bij een grote groep mensen zeer uitdagend is. Mensen verplichten om minder vlees te eten, zou veel te ingrijpend zijn op de persoonlijke levenssfeer, zeker als ze dat langdurig moeten volhouden. Een slimmere strategie is om mensen te sensibiliseren over de effecten van vlees op het klimaat. Als het gemiddelde gezin niet elke dag opnieuw voor vlees zou kiezen, dan zou dit al een mooie vooruitgang zijn. Het uitgangspunt blijft dat iedereen nog steeds zelf kan beslissen wat hij eet, maar dat mensen zich tegelijk bewuster worden van de gevolgen van vleesconsumptie. De overheid kan het gedrag van mensen ook bijsturen met behulp van een vleestaks, waarvan de opbrengsten geïnvesteerd worden in onderzoek naar diervriendelijke alternatieven.
En die technologische alternatieven, zoals plantaardige vleesvervangers of kweekvlees, zijn een gamechanger. Enkel rekenen op gedragsverandering is dweilen met de kraan open als ook mensen in ontwikkelingslanden meer vlees willen consumeren als luxeproduct. Zo voorspelt de FAO dat tegen 2050 de wereldwijde vleesconsumptie verdubbeld zal zijn. Steeds meer vleeseters zijn bovendien terecht bezorgd over de impact van vlees op dierenwelzijn of het klimaat, maar hebben, net zoals ik, moeite om vlees eten zelf volledig los te laten. Zij zoeken naar diervriendelijkere en duurzamere alternatieven met de smaak en textuur van vlees. Ook zij moeten de vrijheid krijgen om te kiezen wat zij eten.
Staat kunstmatig dan echt altijd gelijk aan āslechterā?
Een stuk kweekvlees, gekweekt in een bioreactor, startend van enkele dierlijke cellen, zal de vleeseters die bezorgd zijn over dierenwelzijn en het milieu zeker kunnen bekoren. Voor het produceren van kweekvlees moet er amper natuur plaats ruimen, omdat een bioreactor weinig plaats inneemt. Het verbruikt veel minder water en de voedingsstoffen worden efficiƫnter besteed aan vlees zelf en niet aan overbodige structuren zoals beenderen. Mogelijks is er meer energie voor nodig, maar dat is niet problematisch als deze energie weinig CO2 uitstoot.
Tegenstanders zullen kweekvlees proberen afschilderen als een onnatuurlijke en slechte versie van vlees, maar het onderscheid tussen natuurlijk en onnatuurlijk is een valse tegenstelling. Zo doet Ivan Claeys uitschijnen dat dierlijk vlees ānatuurlijkā en dus goed is, terwijl plantaardige vleesvervangers onnatuurlijk en dus slecht zijn. Jagers-verzamelaars zouden wellicht ook gevonden hebben dat de eerste veeboeren iets onnatuurlijk deden door permanent dieren te houden. Er wordt volgens Claeys āchemisch geproduceerdeā vitamine B12 toegevoegd aan plantaardige vleesvervangers, maar elke chemicus weet dat er geen onderscheid is tussen moleculen van ānatuurlijkeā of āonnatuurlijkeā oorsprong.
Ook bij kweekvlees zijn er geen fundamentele verschillen tussen de dierlijke cellen van āechtā vlees en die van kweekvlees. Meer nog, kweekvlees kan een gezonder alternatief worden voor echt vlees door de vetsamenstelling aan te passen. Zo zou kweekvlees ook gezondere vetzuren zoals omega-3-vetzuren kunnen bevatten. Dankzij de gecontroleerde productieomgeving zal kweekvlees minder besmettingen met fecale bacteriĆ«n zoals Salmonella en E. coli kennen, die nu hun oorsprong vinden in het slachten van de dieren zelf. Ook dat kan de houdbaarheid van kweekvlees ten goede komen, met minder voedselverspilling tot gevolg. Staat kunstmatig dan echt altijd gelijk aan āslechterā?
Vleesproducenten moeten niet krampachtig vasthouden aan het verleden, maar een toekomst vol opportuniteiten tegemoet gaan in een veranderende wereld. If you canāt beat them, join them. Slimme vleesbedrijven kunnen mee op de trein te springen door zelf de kaart van kweekvlees te trekken. Het is een illusie om te denken dat het āechteā vlees eten zal verdwijnen, maar ook dat vleesliefhebbers met een hart voor dierenwelzijn en milieu niet verdienen gehoord te worden.



Opmerkingen