top of page
stijnbruers

De inconsistente en eenzijdige visie van degrowth

Bijgewerkt op: 18 apr.


Foto: Maximilian Ruther


Degrowth (ontgroei) kunnen we definiëren als de geplande (beleidsmatige) reductie van productie en consumptie in hoge-inkomenslanden, met als doel de negatieve impact van menselijke activiteiten op het milieu te verminderen. Degrowth-activisten zetten zich af tegen het groeigerichte milieuactivisme dat stelt dat duurzame economische groei of groene groei wel mogelijk, haalbaar en effectief is. De degrowth-beweging bestaat al ruim een halve eeuw, maar kende de afgelopen jaren een sterke groei. Die groei kan mogelijks gedeeltelijk verklaard worden door de opkomst van het ecomodernisme, de stroming binnen de milieubeweging waar degrowth zich vooral tegen afzet.

Dit artikel toont aan dat degrowth ineffectief en zelfs contraproductief of schadelijk kan zijn, door te wijzen op vier inconsistenties binnen het degrowth gedachtegoed. Die inconsistenties bestaan uit eenzijdige opvattingen, waarbij de argumenten die binnen de degrowth-beweging gebruikt worden tegen groene economische groei en ecomodernisme, ook kunnen toegepast worden tegen degrowth ideeën. Degrowth-activisten wijzen op problemen van groene groei, maar negeren gelijkaardige problemen bij degrowth.


1. Het afnemende verband tussen economische welvaart, welzijn en milieu-impact

Degrowth-activisten stellen dat een verhoging van het bruto nationaal product (BNP) in een rijk land niet effectief is om het welzijn (of levenstevredenheid) van de bevolking te verhogen. Het BNP meet de economische welvaart, de monetaire waarde van productie, en komt overeen met het inkomen van de bevolking. Als een land een hoog BNP per persoon heeft, is het een hoog-inkomensland waar het gemiddelde inkomen van een inwoner hoog is.

Maar het verband tussen inkomen (BNP per persoon) en welzijn is niet evenredig, maar krom. Als je een dubbel zo hoog inkomen hebt, ben je niet dubbel zo gelukkig. Als je al veel geld hebt, is een extra euro relatief minder waard (brengt het minder geluk) dan wanneer je arm bent. Het welzijn is een stijgende functie van inkomen, maar die functie is gekromd (bolvormig) in plaats van recht. Bij een hoog inkomen, vlakt de functie af. Door die gekromde relatie tussen welzijn en inkomen, wordt het moeilijker om mensen gelukkiger te maken met extra inkomen (dus met economische groei), als die mensen rijker worden.

Dit brengt ons tot een eerste belangrijke voorstel binnen de degrowth-beweging: een maximuminkomen. Degrowth-activisten willen economische groei beperken, door een inkomensplafond in te voeren, een inkomensbelasting van 100% vanaf een bepaald inkomensniveau. Aangezien het welzijn van rijke mensen toch weinig beïnvloed wordt door extra inkomen, zal een inkomensplafond bij hen niet veel welzijnsverlies veroorzaken. Iemand met een inkomen van 100 miljoen euro wordt niet veel ongelukkiger als diens inkomen begrensd wordt tot 50 miljoen euro.

Wat degrowth-activisten hierbij negeren, is dat een gelijkaardige gekromde relatie geldt tussen milieu-impact en inkomen. Iemand met een dubbel zo hoog inkomen, heeft niet een dubbel zo hoge milieu-impact. Dat komt omdat rijkere mensen proportioneel meer sparen dan consumeren, en meer gebruik maken van milieuvriendelijkere technologieën die duurder zijn. Als een arme persoon rijker wordt, zal diens milieu-impact sterk stijgen, door sterk toegenomen consumptie van energie en grondstoffen). Maar als een rijke persoon evenveel extra euro’s krijgt als die arme persoon, zal de milieu-impact van die rijke persoon niet zo sterk stijgen. De ecologische voetafdruk per persoon, of de uitstoot van broeikasgassen per persoon, vormen gekromde functies van BNP per persoon. Iemand met een inkomen van 100 miljoen euro zal zijn ecologische voetafdruk niet halveren als zijn inkomen begrensd wordt tot 50 miljoen euro.

Die gekromde, niet-evenredige relatie tussen milieu-impact en inkomen wil zeggen dat een maximuminkomen ook niet zo heel effectief is in het beperken van de milieu-impact. Degrowth-activisten kaarten aan dat de rijkste 1% van de wereldbevolking 15% van de CO2-uitstoot veroorzaakt, wat dubbel zoveel is als de armste helft van de wereldbevolking. Ze geven ook aan dat de rijkste 1% van de wereldbevolking 82% van de totale gecreëerde economische welvaart verwerft. Maar combineren we nu deze twee feiten, dan kunnen we stellen dat een gigantische economische krimp van 82%, door de rijkste 1% alle gecreëerde welvaart te ontzeggen, slechts een daling van de klimaatimpact van 15% oplevert.

Een inkomensplafond opleggen kan ook averechts werken: rijke mensen die aan het inkomensplafond zitten, kunnen niets bijverdienen als ze investeren in bijvoorbeeld technologische innovaties. Dat inkomensplafond neemt dus de stimulans weg bij rijke mensen om onderzoek en ontwikkeling te doen naar milieuvriendelijkere technologieën. Een gelijkaardig averechts effect geldt voor een ander degrowth-voorstel: een maximale grootte op bedrijven. Deze maatregel zou impliceren dat bedrijven niet kunnen groeien en niet kunnen profiteren van hun toenemende schaalvoordelen. Dit vermindert de efficiëntie. Veel kleine bedrijven zijn vaak niet in staat om dezelfde dingen zo efficiënt te produceren als een kleiner aantal grotere bedrijven.

Meer algemeen is het beperken van economische groei van rijke landen niet zo effectief om de milieu-impact te verminderen. De meeste milieu-impact (bv. in termen van uitstoot van broeikasgassen, vervuiling,…) vindt plaats in de midden- en lage-inkomenslanden. Dat zijn landen die nog relatief veel personen in armoede kennen en waar economische groei nog wel effectief is om mensen uit armoede te tillen. Het zijn met andere woorden landen waarvoor degrowth ongepast is omwille van sociale redenen. Degrowth-activisten willen vooral economische krimp in de hoge-inkomenslanden. Maar de totale milieu-impact veroorzaakt door die rijke landen is minder dan de helft van de totale wereldwijde milieu-impact. Stel dat door degrowth de economie (in termen van BNP) in die rijke landen met 50% krimpt. Door het gekromde verband tussen milieu-impact en BNP zal de milieu-impact in die landen met minder dan 50% dalen. En aangezien die landen minder dan 50% van de wereldwijde milieu-impact veroorzaken, zal een krimp van 50% in de rijke landen leiden tot een mondiale milieu-impactreductie van veel minder dan 25%. Wat betreft de uitstoot van broeikasgassen, is een reductie van minder dan 25% allesbehalve voldoende om mondiale klimaatdoelstellingen te halen. En die beperkte reductie vereist een daling van economische welvaart van wel 50% in de rijke landen, wat politiek zo goed als onhaalbaar is. Degrowth-campagnes zijn dus niet zo effectief, en eigenlijk eerder een verspilling van middelen (tijd en geld van degrowth-activisten). Die middelen kunnen effectiever besteed worden om ecologische duurzaamheid te realiseren, bijvoorbeeld door campagne te voeren voor meer overheidsfinanciering van technologische innovatie (onderzoek en ontwikkeling van milieuvriendelijke technologieën).

Een inkomensplafond, of meer algemeen een progressieve inkomensbelasting, zijn niet zo effectief in het verminderen van de milieu-impact. Maar een sterke progressieve inkomensbelasting kan wel effectief zijn in termen van herverdeling, het verminderen van economische ongelijkheid en het bevorderen van welzijn. Een progressieve inkomensbelasting vermindert de totale economische welvaart, maar gezien het onevenredige verband tussen welvaart en welzijn, kan de herverdeling van inkomen wel het totale welzijn bevorderen. Door een progressieve belasting is de inkomensdaling van rijken sterker dan de inkomensstijging van de armen, waardoor het totale inkomen van de bevolking daalt. Maar door de herverdeling is de welzijnsstijging van de armen sterker dan de welzijnsstijging van de rijken, waardoor het totale welzijn stijgt.


2. Terugslageffecten


Degrowth-activisten waarschuwen voor terugslageffecten (rebound effects) bij technologische innovatie voor groene groei. Als mensen energiezuinigere apparaten gaan gebruiken, daalt hun energiefactuur, en dan hebben ze meer geld over voor andere consumptie, zoals een extra vliegtuigreis. En als een huishouden minder energie gebruikt, daalt de prijs van energie, en gaan andere mensen sneller geneigd zijn om meer energie te verbruiken, want die is dan goedkoper geworden.

Maar die degrowth-activisten negeren gelijkaardige terugslageffecten bij enkele van hun degrowth-beleidsvoorstellen. Ze pleiten bijvoorbeeld voor een verbod op commerciële reclame. Het is maar de vraag of reclame aanzet tot overconsumptie. De beperkte economische studies geven aan dat reclame (van bv. alcohol) de totale consumptie niet sterk doet toenemen. Wat wel gebeurt, is dat als een bedrijf meer reclame voert, consumenten dan meer producten van dat ene bedrijf, en minder producten van andere bedrijven gaan kopen. Vandaar dat andere bedrijven ook genoodzaakt zijn om reclame te voeren, om de klanten terug te lokken. Het is zoals bij touwtrekken, waarbij twee partijen in tegengestelde richting trekken: het touw verplaatst zich nauwelijks, maar beide partijen verspillen wel energie. Als reclame wordt afgeschaft, betekent dat dat bedrijven minder kosten hebben: ze moeten geen geld meer uitgeven aan advertenties. Minder kosten bij concurrerende bedrijven wil zeggen: lagere prijzen. En lagere prijzen wil zeggen: meer consumptie. Een reclameverbod kan dus eveneens een terugslageffect veroorzaken op vlak van consumptie.

Een terugslageffect bij technologische innovatie kan vermeden worden door het invoeren van milieubelastingen op vervuiling. Door de ontwikkeling van milieuvriendelijkere alternatieven, worden dergelijke milieubelastingen ook politiek haalbaarder. Een hoge koolstofheffing of CO2-taks op de uitstoot van broeikasgassen wordt sterker gedragen door de bevolking als er meer klimaatvriendelijke technologieën beschikbaar zijn. En bij de juiste technologische innovatie kan een terugslageffect zelfs vanzelf vermeden worden, zonder milieubelastingen. Technologische innovatie maakt nieuwe milieuvriendelijkere technologieën en energiebronnen goedkoper. Als die milieuvriendelijke technologieën en energiebronnen een goede en goedkopere vervanging vormen voor de duurdere milieuvervuilende alternatieven, gaan ze vanzelf die milieuvervuilendere technologieën wegconcurreren. Vergelijk het met de overgang van paardenkoetsen naar gemotoriseerde auto’s in het begin van de 20ste eeuw. De paardenkoetsen werden van de markt weggeconcurreerd door de auto’s, zelfs zonder een paardenkoetsbelasting of ander overheidsbeleid om het gebruik van paardenkoetsen te beperken. Paardenkoetsen vormden in 19de-eeuwse steden een ernstig milieuprobleem, vanwege de grote hoeveelheden paardenmest en de grote aantallen paardenkadavers op straat. De teelt van paardenvoer zorgde voor ontbossing. En de paardenkoetsen zorgden nog voor andere negatieve effecten, zoals de geluidsoverlast door de paardenhoeven en de ongevallen door onverwachte bewegingen van de paarden, zelfs als de koetsen stil stonden. Een stamp van een paard kan dodelijk zijn. Maar om deze problemen op te lossen was er geen economisch beleid of degrowth-beleid nodig. Technologische innovatie, met name de uitvinding van de auto, loste het op. Wat we dus vooral nodig hebben, is extra overheidsfinanciering voor onderzoek en ontwikkeling van milieuvriendelijke technologieën die goede substituten zijn van milieubelastende technologieën.


3. Ontkoppeling

Er is een relatieve ontkoppeling tussen energieverbruik en economische groei: de afgelopen decennia daalde de energie-intensiteit van de economie (de hoeveelheid verbruikte energie per euro BNP) met ongeveer 1% per jaar. Ook de dalende prijzen van grondstoffen (mineralen, voeding,…) de afgelopen decennia is een aanwijzing voor een relatieve ontkoppeling tussen BNP en grondstoffengebruik.

Natuurlijk, als de economie (het BNP) met pakweg 2% per jaar groeit, dan zal het totale energieverbruik ook nog stijgen (met 2%-1%=1%). Een daling van de milieu-impact bij een stijging van economische welvaart, vereist een absolute ontkoppeling, waarbij de daling in energie- en grondstoffenintensiteit sterker is dan de economische groei.

Op vlak van klimaatimpact zien we al sterke aanwijzingen van een absolute ontkoppeling. In zowat alle hoge-inkomenslanden (Noord-Amerika, Europa, Australië,…) zien we de afgelopen 15 jaar (sinds 2005) een daling van de consumptiegebaseerde CO2-uitstoot per persoon met ongeveer 25%. Een degrowth-activist kan er terecht op wijzen dat deze absolute ontkoppeling nog niet sterk genoeg is: een reductie van 25% over 15 jaar is nog te traag om klimaatdoelstellingen te bereiken. Maar op zijn minst moeten we erkennen dat er bewijs is voor de mogelijkheid van absolute ontkoppeling tussen milieu-impact en BNP. Een stijgend BNP samen met een dalende milieu-impact is mogelijk.

Wat degrowth-activisten vooral negeren, is dat er helemaal nog geen bewijs is voor de ontkoppeling waar zij voor staan, namelijk die tussen welzijn en BNP. Er is nog geen enkel land dat tegelijk een stijgend welzijn van de bevolking en een dalend BNP kende. Alle landen die een periode met dalend BNP kenden, zagen in die periode ook aanwijzingen voor een dalend welzijn door lagere levensstandaarden, dalende koopkracht en hogere werkloosheid. Er is bij economen allesbehalve een consensus over hoe een ontkoppeling tussen welzijn en BNP kan gerealiseerd worden. De vrees is dat een sturing van de economie om het BNP te doen dalen, heel snel negatieve neveneffecten veroorzaakt die nefast zijn voor het welzijn van de bevolking (bv. hogere werkloosheid door lagere arbeidsproductiviteit, meer overheidsschulden door lagere belastinginkomsten, meer armoede in arme landen door dalende export naar krimpende rijke landen). Een ontkoppeling tussen welzijn en BNP lijkt veel minder realistisch dan een ontkoppeling tussen BNP en milieu-impact.


4. Optimisme en quick-fix

Degrowth-activisten zijn niet zo optimistisch over het potentieel van technologische innovatie als oplossing van milieuproblemen. Technologische innovatie zou louter een techno-fix zijn: een te simpele oplossing die onvoldoende is. Een diepgaande verandering van het socio-economische systeem is nodig om ecologische duurzaamheid en sociale rechtvaardigheid te bereiken. Een verandering van onze cultuur, weg van het consumentisme, is nodig.

Wat degrowth-activisten daarbij vooral negeren, is dat er even weinig reden is voor optimisme wat betreft die culturele en socio-economische transformaties. Die transformaties vereisen veel internationale politieke samenwerking, een bereidwilligheid bij de brede bevolking, een sterke gedragsverandering van alle consumenten,… Net zoals degrowth-activisten spreken van een techno-fix, kunnen we evengoed spreken van een socio-fix en een econo-fix. In het verleden werd al eens milieuvriendelijke technologie uitgevonden en op grote schaal wereldwijd toegepast (bv. zonnepanelen), dus daarvan weten we dat het niet onmogelijk is. Maar werkzame degrowth-maatregelen werden nog niet uitgevonden en op grote schaal toegepast.

Degrowth-activisten onderschatten het potentieel van technologische innovatie. Die innovatie heeft positieve schaalvoordelen: van zodra een nieuwe, milieuvriendelijke technologie is uitgevonden, kan de hele wereldbevolking er baat bij hebben en zijn onderzoekskosten voor die technologie niet meer nodig. Innovatie is een publiek goed, en publieke goederen worden te weinig geproduceerd in een competitieve vrije markt. Dit marktfalen kan opgelost worden door extra overheidsfinanciering van onderzoek en ontwikkeling van milieuvriendelijke technologieën.

In het gangbare, business-as-usual scenario is er ook al wel technologische innovatie. Maar degrowth-activisten maken de denkfout dat ecomodernisten, die pleiten voor technologische innovatie, van mening zijn dat de milieuproblemen dan wel vanzelf opgelost gaan worden door die technologie die in het gangbare scenario vanzelf wordt uitgevonden. In werkelijkheid vinden ecomodernisten dat de huidige technologische innovatie te beperkt en te traag is, en kiezen ze dus voor extra investeringen in dergelijke innovatie. Die extra overheidsinvesteringen zijn ook politiek veel haalbaarder dan de maatregelen die degrowth-activisten voorstellen. Er is heel weinig weerstand onder de bevolking tegen extra onderzoek.


Waarom degrowth overbodig is.

Volgens degrowth-activisten zijn er grenzen aan de groei omwille van de schaarste aan grondstoffen en energie. Maar mochten grondstoffen en energie echt grenzen aan de groei opleggen, dan zouden we stijgende grondstofprijzen zien, waarbij de stijging zo sterk is dat het BNP niet meer groeit. Maar zo’n sterke stijging zien we niet. We zien zelfs geen stijging.

Als in de toekomst door grondstoffenschaarste de grenzen aan de groei bereikt worden, dan zou de stijging van de grondstoffenprijzen het gevolg zijn van de vrije marktwerking. Dat wil zeggen dat een degrowth-overheidsbeleid om het BNP te beperken overbodig is, want het BNP zal dan vanzelf stoppen met groeien. Dat ooit het BNP vanzelf zal stoppen met groeien is nog geen reden om met een overheidsbeleid nu reeds een groei op het BNP op te leggen. De grenzen aan energie- en materialengebruik zijn nog allesbehalve bereikt. De totale hoeveelheid zonne-energie die op aarde valt, is 10.000 keer meer dan de hoeveelheid energie die de ganse mensheid momenteel gebruikt. Er kan nog veel zonne-energie gewonnen worden in de ruimte (bv. op de maan). Naast zonne-energie zijn nog veel andere energiebronnen onderbenut, zoals geothermie en kernenergie met zowel kernsplitsing als kernfusie. Met extra energie kunnen materialen efficiënter gerecycleerd worden en op moeilijker bereikbare plaatsen ontgonnen kunnen worden, zoals op de oceaanbodem en op asteroïden. En aangezien economische welvaart ook kan toenemen door een groei van bijvoorbeeld waardevolle informatie, ideeën en diensten die zo goed als geen energie en grondstoffen behoeven, liggen de grenzen aan de groei nog veel verder. Nu reeds een zelfgekozen grens opleggen, is dan overbodig.


Waarom degrowth contraproductief is

Het stoppen van economische groei, kan schadelijk zijn voor het milieu. Stel dat de economische welvaart met 10% toeneemt. Dat is redelijkerwijs te verwachten na 5 jaar economische groei bij het gemiddelde groeitempo van de afgelopen twee eeuwen. En stel dat slechts 1% van die stijging van het BNP gebruikt wordt voor de extra financiering van innovatie op het gebied van milieuvriendelijke technologie zoals klimaatneutrale energie. Rijke mensen die slechts een procent van hun inkomensstijging afstaan voor technologisch onderzoek, dat zou politiek toch zeer haalbaar moeten zijn. In dat geval verdubbelt het wereldwijde budget voor onderzoek en ontwikkeling van milieuvriendelijke technologie (momenteel gaat minder dan 0,1% van het wereldwijde BNP naar onderzoek en ontwikkeling van milieuvriendelijke technologie). Een verdubbeling van innovatie zou ongeveer kunnen overeenkomen met het twee keer zo snel op de markt brengen van milieuvriendelijke technologieën. In plaats van een 25% daling van de consumptiegebaseerde per capita CO2-uitstoot over 15 jaar, zou de uitstoot in 15 jaar dan met wel 50% kunnen dalen. Als een klimaatvriendelijke energiebron nul kilogram CO2 uitstoot per kWh energie, of als een klimaatvriendelijke technologie nul kilogram CO2 uitstoot per gegenereerde euro BNP, dan maakt het niet uit of de economie met 10% groeit, want nul keer 10% is nog steeds nul. Met economische groei is er ook meer geld beschikbaar voor een snellere uitbouw van groene infrastructuur met nieuwe milieuvriendelijke technologieën.

We moeten naar nul CO2-uitstoot. Als we dat enkel willen doen met een krimp van de economie, dan moeten we naar nul BNP, wat wil zeggen dat de economie volledig stilligt. Met enkel een krimp van energie- en grondstoffengebruik moeten we naar nul kWh energie. Dat gaat ook niet. Maar met technologische innovatie kunnen we wel helemaal naar nul uitstoot. Milieubelastende technologieën kunnen volledig vervangen worden door milieuvriendelijkere technologieën. Klimaatneutrale energiebronnen kunnen fossiele brandstoffen volledig vervangen. Van de drie opties, een daling van de economische welvaart, een daling van het energiegebruik en een daling van het gebruik van milieubelastende energiebronnen, heeft de derde optie het meeste potentieel. Bovendien kan een daling van de economische welvaart wel vergemakkelijkt worden door technologische innovatie (met nieuwe technologieën zijn mensen sneller bereid in te boeten op welvaart), maar kan technologische innovatie net bemoeilijkt worden door een economische krimp (met een kleinere economie is er minder geld voor technologisch onderzoek). Gokken op een economische krimp om de milieu-impact te verminderen, is dus riskant.

Een ander gevaar van een economische krimp, is dat dit het risico op conflicten kan vergroten. Economische groei komt sterk overeen met het creëren van positieve-som situaties of win-winsituaties waarbij verschillende partijen wederzijds voordeel hebben. Denk aan (internationale) handel, die bestaat uit win-wintransacties. Internationale handel is bevorderlijk voor de wereldvrede, want landen zijn dan minder geneigd om oorlog te voeren. Bij een economische nulgroei of krimp, daarentegen, zijn er eerder nulsom-situaties, waarbij de winst voor de ene een gelijk verlies voor de ander betekent. Dergelijke win-verliessituaties verhogen het risico op conflicten.



Comments


bottom of page